Brabant Cultureel april 2004
Tijdschrift voor Kunst en Cultuur

Door Gerry van der Linden

Sander Goosen:
Beelden voor het verkeerde been.
Het zijn geen dieren en geen mensen

Je weet niet wat ze van plan zijn. Ze kunnen je bespringen of omduwen als je even niet kijkt. Dat beeld daar bijvoorbeeld, je weet niet of de figuur over zijn schouder kijkt of juist met zijn snoet naar voren wil stoten. Het zijn geen dieren en geen mensen. Dat vind ik leuk. Dat je niet weet wat of wie je voor je hebt.

Ik ben opgegroeid in een gezin waar kunst een vanzelfsprekende plaats inneemt. Mijn moeder werkte in een galerie, mijn vader was interieurarchitect. Mijn broer is ook beeldend kunstenaar, een van mijn zussen is grafisch vormgever. Toch hebben mijn ouders mij aangespoord, en vooral mijn vader, om een min of meer gedegen opleiding te volgen. Uit eigen ervaring weten ze hoe onzeker de basis van een vrij beroep is. Omdat ik niet meteen aangaf dat ik iets in de kunsten wilde, vonden ze een studie bouwkunde aan de HTS geen slecht idee. Mijn vader hoopte heimelijk dat ik dan later zijn bedrijf zou kunnen overnemen. Het is er niet van gekomen. Na de middelbare school in Tilburg moest ik het leger in. Dat gaf me een andere kijk op het leven. De discipline, het gehoorzamen aan je meerdere, het was een totaal andere wereld die me met beide benen op de grond zette.
Ik was vroeger erg sportief, een gedreven hockeyer. Meer met sport bezig dan de beeldende kunst. Vanaf mijn veertiende jaar volgde ik allerlei cursussen, fotografie, tekenen, het bleef een hobby. In de laatste klas van de basisschool behoorde ik tot de oudste kinderen en gedroeg me nogal stoer. Maar als kind ben en blijf je kwetsbaar, natuurlijk. Toen ik op een gegeven moment naar een mavo-school ging in een volkswijk in Tilburg, veranderde dat stoere gedrag op slag. Ik behoorde weer tot de jongste en er liepen daar stoere binken rond die écht van de straat kwamen. Het gevoel van sterk en kwetsbaar zijn tegelijk zit in al mijn bronzen figuren, maar heel duidelijk in een van de beelden die ik in 2001 in opdracht heb gemaakt voor op het speelplein van een basisschool in Vianen. het is een gorilla-achtig beest met een kleine, spitse kop, waaruit een bepaalde lankmoedigheid spreekt. Op zijn bovenarm heb ik een ‘tatoeage’ in de vorm van een hartje gemaakt. De kinderen krijten, tekenen op het beeld, zitten en liggen erop. Ze houden van het onverzettelijke, denk ik. Ze voelen zich veilig bij die massa, dat gewicht, en herkennen of voelen waarschijnlijk ook de kwetsbaarheid van het beeld. Omdat ze zelf zo zijn. De meeste van mijn bronzen beelden staan in de buitenlucht en zijn in de grond verankerd. Door de oxidatie krijgt het brons een groene uitslag, regen en wind laten er hun sporen op na. Op den duur gaat zo’n beeld bij de natuurlijke omgeving horen. Het vergroeid, bij wijze van spreken, met de aarde.

Het verkeerde been

Na mijn diensttijd in 1988 melde ik mij aan bij de Hogeschool voor de Kunsten in Arnhem, afdeling Vrije Kunst. In 1990 werd ik aangenomen door de Rietveld Academie in Amsterdam waar ik vier jaar de studierichting Autonoom Sculptuur heb gevolgd. In 1996 maakte ik een beeld voor het Gronings kunstenaarscollectief Niggendijker, dat op een tentoonstelling werd vergezeld door een ‘geraamtekop’ van was dat aan de muur hing. De kop werd aangekocht door de SBK Amsterdam en is later, heel lief van ze, teruggekocht door mijn ouders, omdat ik het zo miste. Ik kan moeilijk afstand doen van mijn werk, maar het wordt al beter.
Een beeld ontstaat niet in een keer. Ik zoek afbeeldingen in een boek, bijvoorbeeld de encyclopedie van Het Dierenrijk, en haal er interessante plaatjes uit. Ik let vooral op de houding van de dieren en de structuur van het lichaam. Soms maak ik een schets of tekening. De grotere, bronzen beelden maak ik eerst in schuimrubber, de kleinere in was, beide met een ijzeren geraamte. In brons gegoten lijken sommige beelden uit delen te bestaan, ze krijgen een soort littekens op de huid. Ik draai ledenmaten om of haal het hoofd eraf. Ik vervorm het, maak het onvolledig. Er moet iets niet kloppen, zodat men op het verkeerde been wordt gezet. Veel van mijn bronzen figuren hebben geen titel. Een titel is vaak bepalend, geeft teveel aan. Dan wordt men al een richting opgestuurd. Het is spannender als het beeld open op de kijker af komt. Wat ik precies bedoel met mijn werk vind ik moeilijk te verwoorden. Mijn beelden ontstaan tijdens het werk, het maakproces, ik heb geen vooropgezet plan of idee.

Hiphoppers

Kracht en kwetsbaarheid vind je bij dieren zowel als bij mensen. Het beeld waar ik het meest aan gehecht ben zijn twee bronzen figuren met lange aapachtige armen. Ze hebben een snuit en een helm op. De een volgt de andere. Het lijkt of ze naar je toe sluipen om je aan te vallen of om je iets te doen. Vanuit een andere gezichtshoek lijkt het alsof ze alleen maar wat stoer rondlopen, omdat ze met hun figuur geen raad weten. Zijn het mijnwerkers of hiphoppers met een baseballpet op? Je weet het gewoon niet. Het werk is aangekocht door een particuliere kunstverzamelaar die het in de tuin op een sokkel had geplaatst dichtbij struikgewas, maar ik zag de mannen liever op het grasveld als ‘toevallige’ passanten. Daar zijn ze toen neergezet. Ik vind het prettig om te weten of een beeld goed terecht komt, dat wil zeggen, in een omgeving waar het goed tot zijn recht komt. Soms ga ik kijken of dat inderdaad het geval is en fiets ik er even naar toe.
Ik zit nu in een periode dat ik dingen anders wil, verandering. Het menselijk uiterlijk treedt in mijn werk meer op de voorgrond, is dominanter aanwezig. Ik heb laatst een kop van brons gemaakt met menselijke trekken dat versmelt met een hoofdtooi van een wolvenkop zoals de indianen het droegen. Heel anders dan de koppen met eendensnavel of snuit die ik tot nu toe heb gemaakt. Binnenkort heb ik een expositie van deels nieuw werk bij Galerie Jan van Hoof in ’s Hertogenbosch (opening 2 mei a.s.). Maar ik moet voorzichtig zijn. Het mag niet te duidelijk worden of herkenbaar op het eerste gezicht.
Geen karikaturen, maar wél humor.

terug naar cv